Gemeenten worstelen met het repareren van thuishulp.
Gemeenten hebben moeite de recente uitspraken van
de Centrale Raad van Beroep (CRvB) te vertalen in concrete aanpassingen van hun
Wmo-beleid. De Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) probeert richting te
geven aan de uitspraken. In Zorgvisie van vandaag las ik volgende:
“De kern van de problemen in de Wmo vormen de bezuinigingen van de
rijksoverheid. Maar dat de hoogste rechter, de CRvB, daar bij de beoordeling
van het gemeentelijk beleid geen boodschap aan heeft, dat begrijpt de VNG. ‘De
rechter toetst immers de wet’, schrijft de VNG in een brief aan de leden over
de duiding van de rechtelijke uitspraken
van 18 mei. Tegelijkertijd stelt de VNG in zijn brief vast dat de omvang
van de bezuinigingen - een kwart minder budget - gemeenten voor een enorme opgave
stelt. ‘Voor de gemeenten resteert echter de moeilijke opdracht om met een
krimpend budget alle cliënten te ondersteunen’. Gemeenten hebben allerlei
oplossingen verzonnen om de aanspraak op de Wmo te verminderen. Van minder uren
zorg indiceren tot helemaal stoppen met huishoudelijke hulp. Ze zijn daarbij
volgens de rechter in sommige opzichten te ver gegaan. De vertaling van de
rechterlijke uitspraak verschilt echter per gemeente. De VNG probeert in de brief
aan de leden de gevolgen op hoofdlijnen in kaart te brengen.
Een aantal zaken laat weinig ruimte voor interpretatieverschillen. Een deel van de gemeenten is gestopt met het aanbieden van de eenvoudige schoonmaakondersteuning (HH1) aan cliënten die nog eigen regie kunnen voeren. Ze verwijzen cliënten door naar de particuliere markt. Mensen met een laag inkomen worden gecompenseerd. Dat mag niet van de rechter. Gemeenten die de Wmo 2015 zo uitvoeren moeten hun beleid aanpassen en een algemene of maatwerkvoorziening in het leven roepen. Huishoudelijke hulp is een prestatie onder de Wmo 2015 en daar kunnen gemeenten dus niet zo maar mee stoppen. Gemeenten die al in 2014 hebben voorgesorteerd op de invoering van de Wmo 2015 met het intrekken van lopende indicaties, moeten ook aan de bak. De nieuwe beschikkingen die ze in 2014 hebben afgegeven op basis van de Wmo 2015, die toen nog niet van kracht was, missen een wettelijke grondslag.
Een maatwerkvoorziening in de vorm van modules, zoals de gemeente Utrecht heeft, is volgens de VNG nog wel toegestaan, maar aan strenge regels gebonden. De standaardmodules moeten zijn gebaseerd op deugdelijk en onafhankelijk onderzoek. Het is niet voldoende om de afwijkende normtijden te hanteren van het protocol ‘Huishoudelijke verzorging’, van het Centrum Indicatiestelling Zorg. De gemeente Utrecht gaat een onafhankelijk adviesbureau onderzoek laten doen of het mogelijk is om objectieve normtijden op te stellen voor een ‘schoon en leefbaar huis’. Dat zal volgens de VNG niet eenvoudig zijn, omdat ‘een schoon huis’ nu eenmaal per definitie een subjectief begrip is. De VNG gaat het onderzoek van Utrecht volgen om te bezien of dit ook voor andere gemeenten bruikbaar is.
Gemeenten die resultaat gericht
indiceren zullen ook hun beleid moeten aanpassen, omdat de praktijk niet
strookt met wat de rechter zegt. In de beleidsregels en in elke individuele
beschikking moet staan hoe de gemeente de resultaten behaalt als het gaat om
bijvoorbeeld ‘een schoon en leefbaar huis’ en het ‘kunnen beschikken over
schone en draagbare kleding’. Cruciaal is dat de voorziening een passende
bijdrage moet leveren aan de zelfredzaamheid en participatie van burgers.
Volgens de VNG zou het zorg- en ondersteuningsplan dat zorgaanbieder en cliënt
maken een praktische invulling daarvan kunnen zijn, mits dit voldoende concreet
is. ‘Het betekent volgens ons niet dat er per definitie weer in uren zou moeten
worden geïndiceerd.’”