woensdag 18 mei 2016


Het SCP over het eerste jaar van de transitie


Sinds 1 januari 2015 is de gemeente – en niet langer het Rijk - verantwoordelijk voor de ondersteuning van mensen die langdurige zorg nodig hebben, de participatie van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt én voor de jeugdzorg. In de "Overall rapportage sociaal domein. Rondom de transitie“ schetst het SCP de ontwikkelingen voorafgaand aan de transitie en de stand van zaken er vlak na. In de perspublicatie van het SCP vallen de volgende opmerkingen in het oog:
Uit deze rapportage blijkt dat ruim 2 miljoen Nederlanders  gebruik maakt van een individuele voorziening in het sociaal domein. Van de ongeveer 2,1 miljoen mensen die in 2015 een individuele voorziening in het sociaal domein gebruikten, deed ongeveer 1/6 dit op basis van de Jeugdwet, 1/3 op basis van de Participatiewet en de helft op basis van de Wmo 2015. De meerderheid gebruikt een voorziening op één van de drie decentralisatieterreinen: 7% gebruikt voorzieningen op twee of drie terreinen. Bij 12% van de huishoudens komen combinaties van voorzieningen op twee of drie terreinen voor. Voor de gemeentelijke taken in het sociaal domein is via het Gemeentefonds in 2015 €17,7 miljard aan financiële middelen beschikbaar gesteld, wat neerkomt op circa €8.400 per gebruiker respectievelijk €1.050 per inwoner van Nederland.
Vooral kwetsbare mensen gebruiken een voorziening in het sociaal domein: mensen zonder werk, met een laag inkomen, uit een eenoudergezin, met een lage opleiding en/of mensen met een slechte gezondheid. In 2013 maakte circa 20% van de huishoudens gebruik van een voorziening in het sociaal domein, maar bij lage inkomens was dit 54%, bij eenoudergezinnen 42% en bij uitkeringsontvangers 33%. Kwetsbare mensen hebben vaak te maken met meerdere problemen, die niet altijd gerelateerd zijn aan de drie decentralisatiewetten. Vooral financiële problemen komen vaak voor. Meer dan 2/3 van de personen die onder de participatiewet vallen of personen die meerdere voorzieningen gebruiken hebben ook financiële problemen.
Met name bij mensen die onder de Wmo vallen, is de zelfredzaamheid gering: minder dan 10% van hen kan de problemen zelfstandig oplossen (tegenover meer dan 60% van de mensen die geen voorziening gebruiken). Ook biedt bij 40% van de Wmo-gebruikers het eigen netwerk bij de meeste problemen onvoldoende hulp; dat geldt ook voor 20% van de multiprobleemhuishoudens (huishoudens met problemen op meer dan één van de wettelijke kaders). Mogelijkheden voor zelfredzaamheid en de inzet van een ondersteunend netwerk zijn begrensd doordat veel mensen slechts beperkt tijd hebben om zorg te verlenen of te ver weg wonen van de zorgvrager. Bovendien leent zwaardere problematiek zich minder makkelijk voor ondersteuning uit het eigen netwerk. De kwaliteit van leven van mensen die een voorziening in het sociaal domein gebruiken is minder goed dan die van mensen die geen voorziening gebruiken. Dat geldt met name voor gebruikers van een Wmo-voorziening en gebruikers van een participatievoorziening of een combinatie van voorzieningen.
Rondom de transitie heeft continuering van de zorg en ondersteuning prioriteit gehad. Gemeenten zoeken nog naar de juiste verhouding tussen individuele en algemene voorzieningen en naar een goede inrichting van het bestuurlijk stelsel. De verscheidenheid in inrichting, zorgarrangementen en beschikbaarheid van gegevens tussen gemeenten is groot, wat het schetsen van een landelijk beeld bemoeilijkt. Gemeenten hebben de ambitie om een integrale, samenhangende dienstverlening tot stand te brengen, maar kijken ook naar oplossingen binnen de drie sectoren en de samenhang met andere aanpalende gebieden. 
De gemeentelijke uitgaven voor het sociaal domein lijken in 2015 grotendeels in lijn met de middelen die hiervoor in het Gemeentefonds beschikbaar zijn gesteld (€17,7 miljard). Op de totale uitgaven van €17,9 miljard is volgens voorlopige cijfers een tekort gerealiseerd van circa €150 miljoen. Bij de Jeugdwet en de Wmo 2015 is ongeveer €360 miljoen minder uitgegeven dan mogelijk was, bij de Werk en Inkomen is ongeveer €510 miljoen meer uitgegeven. Het tekort bij Werk en Inkomen wordt mede veroorzaakt door het gemeentelijk kwijtscheldingsbeleid en de extra uitgaven voor bijstand, die beide niet via het Gemeentefonds worden vergoed. Een opsplitsing van de uitgaven voor de Jeugdwet en Wmo 2015 is niet mogelijk omdat er posten zijn waarop uitgaven voor beide wetten zijn geboekt.

Voor reactie wphvanosch@onsbrabantnet.nl of bel 0653627185