zondag 29 maart 2015

Voorstellen voor een minimabeleid



Na de algemene verkenning  van het minimabeleid in de twee vorige afleveringen van deze weblog besteed ik vandaag aandacht aan de specifieke voorstellen van het college over het Laarbeekse minimabeleid zoals deze vervat zijn in de notitie Visievorming over de uitgangspunten van voor het minimabeleid van de gemeente Laarbeek. De notitie staat op de site van de gemeente Laarbeek  ( Zie: http://bit.ly/1Bff7FR ). De aflevering van vandaag heeft derhalve een afsluitend karakter.

Voor mij wordt het steeds duidelijker dat een gemeente van een omvang zoals Laarbeek eigenlijk niet meer in staat is om een eigen minimabeleid vorm te geven. Bovendien is het aan burgers niet meer uit te leggen, waarom het minimabeleid per gemeente verschilt. Het argument dat gemeenten gebruiken om dit te rechtvaardigen is meestal het argument dat gemeenten de mogelijkheid hebben om eigen accenten te zetten. Dit gaat echter maar zeer ten dele op. Verder dan handelen in de marge kunnen gemeenten niet meer komen. Rechtvaardigt dit het volharden in een eigen minimabeleid? Ik denk van niet. Het ware beter om het minimabeleid in een breder kader gestalte geven. Bij voorbeeld uniform voor alle Peelgemeenten. Helmond,Deurne en Gemert-Bakel zijn al zover. Laarbeek wil nog niet zover gaan. Ik vind dit een gemiste kans. Verschillen tussen gemeenten in dezelfde regio moeten wij niet willen. Overigens is het een illusie dat gemeenten zoveel beleidsvrijheid op dit punt hebben dat zij verschil kunnen maken. Verschillen zijn maar heel marginaal. Op dit punt moeten gemeenten zelfs niet met elkaar willen concurreren.

In de notitie staat een onderbouwing van de visie op het minimabeleid. Het is een zeer korte onderbouwing geworden. Uitgangspunt voor de gemeente is zelfredzaamheid. Deze is steeds meer een uitgangspunt in onze huidige samenleving geworden. Letterlijk schrijft de gemeente:

“ Mensen dienen zoveel mogelijk zaken rondom werk, inkomen en zorg zelf te regelen. Als er geen andere mogelijkheden zijn, kan iemand een beroep doen op ondersteunende maatregelen van de gemeente. Hieraan ligt de gedachte ten grondslag dat inwoners altijd en onder alle omstandigheden zelf in staat worden geacht om invulling te kunnen geven aan hun leven en meer bijzonder op de genoemde drie gebieden van werk, inkomen en zorg.”

Natuurlijk, iedereen heeft een zekere mate van zelfredzaamheid nodig. Het is echter iets te gemakkelijk om hiermee de problematiek af te doen. Zelfredzaamheid is immers het gevolg van het individualiseringsproces dat greep heeft gekregen op de maatschappelijke ordening en is de beschaafde vertaling van het principe “het ieder voor zich zelf ”. Als zodanig is het een uitvloeisel van de neo-liberale maatschappij. Vanuit het CDA- gedachtegoed stel ik hier zorg voor de zwakken en naastenhulp  tegenover. Voor ons telt iedereen mee ; sociaal gedrag is voor ons belangrijker dan het beschikken over voldoende zelfredzaamheid. Dit focust teveel op eigenbelang. Dit element missen wij in  de notitie. Van een wethouder uit de linkse hoek hadden wij een socialere insteek verwacht. Jammer en een gemiste kans.

Vervolgens wordt opgemerkt dat niet alle inwoners over deze vaardigheid beschikken. Het doel van het minimabeleid moet daarom gericht zijn op het garanderen vaneen bestaansminimum. Mensen mogen namelijk niet verstoken blijven van primaire levensbehoeften, omdat dit tot een blijvende onoverzichtelijke situatie zal leiden. Doel van het verstrekken van bepaalde voorzieningen is immers om mensen een goede start te bieden om zichzelf te kunnen ontplooien en een plaats te kunnen krijgen in de samenleving. Hierdoor zullen mensen ook in staat zijn om weer bij te dragen aan diezelfde samenleving. Dit is ongetwijfeld waar, maar is het ook vaak niet zo men een duwtje in de rug nodig heeft omdat de “ start ” onderbroken is?

Als speciaal speerpunt wordt in de notitie het bevorderen van de participatie van jeugd in Laarbeek benoemd. “Participatie” moet zich volgens de gemeente enerzijds richten  op een doorlopende lijn vanaf school naar werk, maar heeft anderzijds ook tot doel om de deelname aan lokaal georganiseerd verenigingsverband te bevorderen. Een echte onderbouwing van deze keuze wordt echter niet gegeven.

Veel ruimte wordt in de notitie besteed aan de twee draagkrachtberekeningsmodellen en het vrij te laten eigen vermogen. Als mensen bijzondere bijstand aanvragen, beoordelen consulenten of mensen de kosten geheel of gedeeltelijk zelf kunnen betalen op basis van draagkracht in beschikbaar inkomen en vermogen. Er bestaan twee opties om de draagkracht in het inkomen van aanvragers te berekenen. Bij beide opties is het uitgangspunt dat de gemeente van aanvragers een grotere eigen financiële inbreng verwacht als zij een hoger inkomen en/of meer eigen vermogen hebben. De eerste optie gaat ervan uit dat boven een inkomen ter hoogte van 110% van de toepasselijke bijstandsnorm draagkracht aanwezig wordt geacht. In de tweede optie wordt pas uitgegaan van draagkracht in het inkomen boven 120% van de toepasselijke bijstandsnorm.

Het college van burgemeester en wethouders kiest in de notitie als grens het  inkomen 110% van de toepasselijke bijstandsnorm, zoals dat ook in Helmond gehanteerd wordt. Het argument voor deze keuze van het college is uiterst patriarchaal en bevoogdend: er moet een (financiële) prikkel moet blijven bestaan om te gaan werken. Ook degenen die niet meer in staat zijn om te werken? Zij worden de dupe van deze keuze, temeer daar dit college afstapt van de bestaande grens van 115%.

In feite is elke grens arbitrair. Ook wij voelen wel iets voor het verlagen van de grens naar 110%, maar dan wel met het juiste argument: er moet bezuinigd worden, want de bomen groeien niet meer tot in de hemel. Iedereen moet hierbij zijn steentje aan bijdragen, ook de zwakkeren.

Met betrekking tot de overwaarde van de woning stelt het college voor deze overwaarde te betrekken bij de draagkrachtberekening. Helemaal zeker is het college blijkbaar niet want ze wil nog bezien of dit wel haalbaar is. Wij vinden dat dit eerst uitgezocht moet worden.

Tot slot de voorstellen voor de inzet van de Klijnsma gelden. Hier is niets mis mee. Alleen is het weer vreemd dat het college bij de besteding van deze gelden weer gaat rekenen met het draagkrachtbeginsel van 120%. Je gelooft je eigen ogen niet als je dit leest. Op het eind van het stuk vraagt het college naar suggesties van de commissie. Deze liggen m.i. nogal voor de hand, als je het speerpunt van het college voor ogen haalt.


Voor reactie wphvanosch@onsbrabantnet.nl of bel 0653627185