Voorstellen voor een minimabeleid
Na
de algemene verkenning van het
minimabeleid in de twee vorige afleveringen van deze weblog besteed ik vandaag
aandacht aan de specifieke voorstellen van het college over het Laarbeekse
minimabeleid zoals deze vervat zijn in de notitie Visievorming over de
uitgangspunten van voor het minimabeleid van de gemeente Laarbeek. De notitie
staat op de site van de gemeente Laarbeek
( Zie: http://bit.ly/1Bff7FR ). De aflevering van vandaag heeft derhalve
een afsluitend karakter.
Voor
mij wordt het steeds duidelijker dat een gemeente van een omvang zoals Laarbeek
eigenlijk niet meer in staat is om een eigen minimabeleid vorm te geven.
Bovendien is het aan burgers niet meer uit te leggen, waarom het minimabeleid
per gemeente verschilt. Het argument dat gemeenten gebruiken om dit te
rechtvaardigen is meestal het argument dat gemeenten de mogelijkheid hebben om
eigen accenten te zetten. Dit gaat echter maar zeer ten dele op. Verder dan
handelen in de marge kunnen gemeenten niet meer komen. Rechtvaardigt dit het
volharden in een eigen minimabeleid? Ik denk van niet. Het ware beter om het
minimabeleid in een breder kader gestalte geven. Bij voorbeeld uniform voor alle
Peelgemeenten. Helmond,Deurne en Gemert-Bakel zijn al zover. Laarbeek wil nog
niet zover gaan. Ik vind dit een gemiste kans. Verschillen tussen gemeenten in
dezelfde regio moeten wij niet willen. Overigens is het een illusie dat
gemeenten zoveel beleidsvrijheid op dit punt hebben dat zij verschil kunnen
maken. Verschillen zijn maar heel marginaal. Op dit punt moeten gemeenten zelfs
niet met elkaar willen concurreren.
In
de notitie staat een onderbouwing van de visie op het minimabeleid. Het is een
zeer korte onderbouwing geworden. Uitgangspunt voor de gemeente is
zelfredzaamheid. Deze is steeds meer een uitgangspunt in onze huidige
samenleving geworden. Letterlijk schrijft de gemeente:
“ Mensen dienen zoveel mogelijk zaken
rondom werk, inkomen en zorg zelf te regelen. Als er geen andere mogelijkheden
zijn, kan iemand een beroep doen op ondersteunende maatregelen van de gemeente.
Hieraan ligt de gedachte ten grondslag dat inwoners altijd en onder alle
omstandigheden zelf in staat worden geacht om invulling te kunnen geven aan hun
leven en meer bijzonder op de genoemde drie gebieden van werk, inkomen en
zorg.”
Natuurlijk,
iedereen heeft een zekere mate van zelfredzaamheid nodig. Het is echter iets te
gemakkelijk om hiermee de problematiek af te doen. Zelfredzaamheid is immers
het gevolg van het individualiseringsproces dat greep heeft gekregen op de
maatschappelijke ordening en is de beschaafde vertaling van het principe “het
ieder voor zich zelf ”. Als zodanig is het een uitvloeisel van de neo-liberale
maatschappij. Vanuit het CDA- gedachtegoed stel ik hier zorg voor de zwakken en
naastenhulp tegenover. Voor ons telt
iedereen mee ; sociaal gedrag is voor ons belangrijker dan het beschikken over
voldoende zelfredzaamheid. Dit focust teveel op eigenbelang. Dit element missen
wij in de notitie. Van een wethouder uit
de linkse hoek hadden wij een socialere insteek verwacht. Jammer en een gemiste
kans.
Vervolgens
wordt opgemerkt dat niet alle inwoners over deze vaardigheid beschikken. Het
doel van het minimabeleid moet daarom gericht zijn op het garanderen vaneen
bestaansminimum. Mensen mogen namelijk niet verstoken blijven van
primaire levensbehoeften, omdat dit tot een blijvende onoverzichtelijke
situatie zal leiden. Doel van het verstrekken van bepaalde voorzieningen is
immers om mensen een goede start te bieden om zichzelf te kunnen ontplooien en
een plaats te kunnen krijgen in de samenleving. Hierdoor zullen mensen ook in
staat zijn om weer bij te dragen aan diezelfde samenleving. Dit is ongetwijfeld
waar, maar is het ook vaak niet zo men een duwtje in de rug nodig heeft omdat
de “ start ” onderbroken is?
Als speciaal speerpunt wordt in de notitie het
bevorderen van de participatie van jeugd in Laarbeek benoemd. “Participatie”
moet zich volgens de gemeente enerzijds richten
op een doorlopende lijn vanaf school naar werk, maar heeft anderzijds
ook tot doel om de deelname aan lokaal georganiseerd verenigingsverband te
bevorderen. Een echte onderbouwing van deze keuze wordt echter niet gegeven.
Veel
ruimte wordt in de notitie besteed aan de twee draagkrachtberekeningsmodellen
en het vrij te laten eigen vermogen. Als mensen bijzondere bijstand
aanvragen, beoordelen consulenten of mensen de kosten geheel of gedeeltelijk
zelf kunnen betalen op basis van draagkracht in beschikbaar inkomen en
vermogen. Er bestaan twee opties om de draagkracht in het inkomen van
aanvragers te berekenen. Bij beide opties is het uitgangspunt dat de gemeente
van aanvragers een grotere eigen financiële inbreng verwacht als zij een hoger
inkomen en/of meer eigen vermogen hebben. De eerste optie gaat ervan uit dat
boven een inkomen ter hoogte van 110% van de toepasselijke bijstandsnorm
draagkracht aanwezig wordt geacht. In de tweede optie wordt pas uitgegaan van
draagkracht in het inkomen boven 120% van de toepasselijke bijstandsnorm.
Het college van burgemeester en wethouders kiest in de
notitie als grens het inkomen 110% van
de toepasselijke bijstandsnorm, zoals dat ook in Helmond gehanteerd wordt. Het
argument voor deze keuze van het college is uiterst patriarchaal en bevoogdend:
er moet een (financiële) prikkel moet blijven bestaan om te gaan werken. Ook
degenen die niet meer in staat zijn om te werken? Zij worden de dupe van deze
keuze, temeer daar dit college afstapt van de bestaande grens van 115%.
In feite is elke grens arbitrair. Ook wij voelen wel
iets voor het verlagen van de grens naar 110%, maar dan wel met het juiste
argument: er moet bezuinigd worden, want de bomen groeien niet meer tot in de
hemel. Iedereen moet hierbij zijn steentje aan bijdragen, ook de zwakkeren.
Met betrekking tot de overwaarde van de woning stelt
het college voor deze overwaarde te betrekken bij de draagkrachtberekening.
Helemaal zeker is het college blijkbaar niet want ze wil nog bezien of dit wel
haalbaar is. Wij vinden dat dit eerst uitgezocht moet worden.
Tot slot de voorstellen voor de inzet van de Klijnsma
gelden. Hier is niets mis mee. Alleen is het weer vreemd dat het college bij de
besteding van deze gelden weer gaat rekenen met het draagkrachtbeginsel van
120%. Je gelooft je eigen ogen niet als je dit leest. Op het eind van het stuk
vraagt het college naar suggesties van de commissie. Deze liggen m.i. nogal
voor de hand, als je het speerpunt van het college voor ogen haalt.