Minimabeleid (vervolg)
Uit
de meest recente Armoedemonitor van het CBS blijkt dat sinds 2011 de armoede in
Nederland in snel tempo toeneemt. In 2010 had 7,4% van de huishouden een inkomen
onder de lage inkomensgrens. In 2012 was dat 9,4%. Volgens ramingen van het CBS
ligt dat percentage voor 2014 rond de 10%. Het Rijk heeft om deze reden extra
geld beschikbaar gesteld om voor deze groep de gevolgen van de crisis en
bezuinigingen te verzachten.
Kinderen vormen een belangrijke doelgroep van het armoedebeleid.
Kinderombudsman Marc Dullaert stelde in 2013 naar aanleiding van onderzoek dat
er meer aandacht moet komen om kinderen mee te laten doen. In Nederland leeft
één op de negen kinderen in armoede. Kinderen die opgroeien in arme gezinnen
worden dagelijks met geldgebrek geconfronteerd. Zij hebben een slechtere start
en hun kansen voor de langere termijn worden bedreigd. Ze lopen een groter
risico om ook als volwassene arm en sociaal uitgesloten te zijn. Daarom zou de
gemeente de nadruk moeten leggen op het minimabeleid voor kinderen. Zij moeten voldoende mogelijkheden om te kunnen participeren krijgen.
Omdat armoede niet alleen te maken heeft met te weinig geld, moet de
bestrijding van armoede in zijn volle breedte worden aangepakt. Hierbij denken wij aan:
Activering naar werk
Werk is nog steeds de snelste weg uit de armoede. Werk geeft perspectief
en biedt meer mogelijkheden om mee te doen in de samenleving. Inwoners van Laarbeek
in een armoedesituatie worden gestimuleerd om te gaan werken en zelf iets te
doen aan hun situatie. De gemeente moet hen hierbij zoveel mogelijk aan op hun
eigen kracht aanspreken. Met re-integratie-instrumenten kunnen werkzoekenden
hierbij geholpen worden. Burgers die (nog) niet in staat zijn om te werken
vragen we om op een andere manier te participeren, vrijwillig of in de vorm van
een tegenprestatie.
Schuldpreventie
De gemeente doet al veel om te voorkomen dat mensen hoge schulden maken
en daardoor in de problemen komen. Wanneer schulden voorkomen
kunnen worden, betekent dat grotere financiële zelfstandigheid van burgers en
lagere kosten voor de samenleving. De nadruk zal hierin moeten liggen op
preventie.
Verbinding met het
Sociale wijkteam
De leden van het Sociale wijkteam zijn de ogen en de
oren van de gemeente in de wijk. Hier worden signalen opgepikt uit de wijk en
mensen gestimuleerd om deel te nemen aan de samenleving. In het contact met
bewoners zullen de medewerkers bekendheid geven aan het minimabeleid en mensen
wijzen op mogelijke deelname.
Samenwerking met
maatschappelijke organisaties
Er zijn steeds meer maatschappelijke organisaties die
actief zijn op het gebied van armoedebestrijding en schuldhulpverlening. Deze
organisaties werken vaak met vrijwilligers. Met gemeentelijke subsidie kunnen
deze organisaties andere fondsen verwerven voor hun activiteiten.
Samenhang met andere
beleidsterreinen
Armoede is een complex probleem dat te maken heeft met
inkomen, meedoen in de maatschappij, gezondheid, opleidingsniveau,
zelfredzaamheid, woon- en leefomgeving. Daarom is het minimabeleid zo ingericht
dat het ondersteunend is aan de doelstellingen van andere beleidsterreinen,
zoals WMO, jeugd, sport en gezondheid.
Door het stimuleren van sport en bewegen verbeteren we
de leefstijl van minima en verminderen we gezondheidsachterstanden. Door de
deelname van kinderen en jongeren tot 18 jaar aan sportieve en culturele
activiteiten te stimuleren, dragen we bij aan de doelstellingen van ons
jeugdbeleid. We vergroten de participatie en daarmee de ontwikkelingskansen van
jongeren, een van de pijlers van het jeugdbeleid. In het kader van ons
preventief gezondheidsbeleid is het belangrijk dat kinderen en jongeren van
jongs af aan leren om gezonde keuzes te maken, zodat ze zich ontwikkelen tot
volwassenen die zelf verantwoordelijkheid nemen voor een gezonde leefstijl.
Hiermee kunnen problemen zoals overgewicht in de toekomst voorkomen worden. Met
het uitbreiden van de doelgroep van het minimabeleid, bereiken we dat meer
mensen zullen worden aangemoedigd om te sporten en te bewegen (verhogen
sportparticipatie).
Door de nadruk te leggen op (het stimuleren van)
maatschappelijke participatie draagt het Minimabeleid bij aan het belangrijkste
uitgangspunt van het WMO-beleid, namelijk inwoners te ondersteunen om zoveel
mogelijk op eigen kracht te participeren in de samenleving. Inwoners die het
tijdelijk, langer durend of structureel niet op eigen kracht redden, kunnen op
ondersteuning rekenen.
Centraal binnen het
minimabeleid staat “meedoen”. Minimabeleid is er op gericht dat inwoners, en
met name kinderen, mee kunnen blijven doen en deel kunnen nemen aan het
maatschappelijke leven. In het huidige minimabeleid wordt in veel gevallen aan
symptoombestrijding gedaan. Inwoners met een laag inkomen worden door middel
van bijdragen/voorzieningen op hun inkomen aangevuld, zodat zij daarmee kosten
van bijvoorbeeld abonnementen en contributies kunnen voldoen. Zeker waar het
gaat om abonnementen voor krant en internet is weinig sprake van meedoen of
meetellen, althans niet in de zin van participeren.
Het nieuwe minimabeleid
is bij voorkeur minder inkomensondersteunend en draagt er aan bij dat inwoners
met een laag inkomen kunnen meedoen, én worden geprikkeld om mee te doen, aan
maatschappelijke activiteiten.
Mensen die (financiële) ondersteuning nodig hebben, kunnen
blijven rekenen op passende ondersteuning: meer dan nu wordt in de toekomst
uitgegaan van maatwerk. Maatwerk met als doel een meer op de persoon en
situatie toegespitste oplossing.
In het wetsvoorstel tot
wijziging van de Wet werk en bijstand (wijzigingen per 1 juli 2014) was
opgenomen dat het college verplicht zou worden om uitkeringsgerechtigden
onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te laten verrichten. Deze
tegenprestatie staat los van de re-integratieverplichting, hoewel dit er wel
aan kan bijdragen dat iemand sneller uitstroomt. Inmiddels is de verplichting
uit het wetsvoorstel geschrapt. Niettemin zullen wij de tegenprestatie wel
bevorderen, zij het dat we dit via “verleiding” willen doen. Door aan het
uitvoeren van de tegenprestatie bepaalde voordelen (bijvoorbeeld kortingen op
culturele activiteiten) te koppelen, ontstaat een dubbel voordelig effect: -
mensen zijn gemotiveerder om de verplichte tegenprestatie uit te voeren, en -
mensen gaan door zowel de tegenprestatie als de activerende voordelen meer
participeren.
Bij het koppelen van de tegenprestatie aan het minimabeleid moet wel
rekening gehouden worden met de eisen die aan de prestatie gesteld kunnen
worden. Het moeten namelijk werkzaamheden zijn die door belanghebbenden naar
vermogen verricht moeten kunnen worden, waarbij de omvang en de duur beperkt
moeten zijn. De werkzaamheden zijn bovendien afhankelijk van de specifieke
situatie van belanghebbende en de lokale situatie.
Voor
reactie wphvanosch@onsbrabantnet.nl of bel 0653627185