Op
het verkeerde been
Als
ik de berichtgeving lees over de insteek die de raad gekozen heeft om de
bestuurscultuur van Laarbeek te verbeteren , bekruipt mij het beangstigende
gevoel dat de Laarbeekse raad zich op het verkeerde been heeft laten zetten.
Laat
ik proberen om aan te geven wat ik hiermee bedoel. De raad lijkt bestuurscultuur te verengen tot
omgangscultuur. Dit is een miskenning en een onderschatting van de
problematiek, die de commissaris van de koning aan de orde heeft gesteld in
antwoord op de woorden van burgemeester Ubachs in de raadsvergadering van
oktober 2014. Ubachs sprak toen over een intimiderende en onveilige situatie. Hij voelde zich
geïntimideerd, niet door de raad, maar vanuit het college.
Wim
van de Donk eiste van de raad dat zij orde op zaken zou stellen, benoemde een
waarnemend burgemeester in Laarbeek en stelde de openstelling van de
burgemeesters vacature Laarbeek uit. De raad van Laarbeek ging vervolgens aan
de slag. Er werd een adviseur van buiten aangetrokken en besloten werd in
bijeenkomsten na afloop van de reguliere raadsvergadering de problematiek
bespreekbaar te maken. De eerste bijeenkomst heeft ondertussen plaatsgevonden.
Deze week volgt de volgende.
In
deze bijeenkomsten praat de raad vooral over haar eigen functioneren. Zij doet
dat echter niet in eigen kring zoals je zou verwachten , maar in aanwezigheid
van het college. Het college houdt zich niet op de achtergrond, maar
discussieert ijverig mee. Dat houdt het gevaar in dat de raad niet in alle
vrijheid kan bepalen hoe zij haar
positie ten opzichte van het college wil vorm gegeven. De raad manoeuvreert
zich hiermee zelf in de positie van de partij die zelf alle ellende heeft
veroorzaakt. Dit laatste is bepaald niet waar.
Natuurlijk,
over waarden en normen van de raad en haar handelen in de praktijk is veel te
zeggen en op zijn tijd moet er ook ruimte zijn om zich hierop te bezinnen, maar
dit is in Laarbeek niet het probleem waar het omdraait. Het is fout gegaan in en door de vorige colleges. Deze waren
niet transparant, hielden zaken onder de pet
en verhinderden dat de raad er grip op kreeg. Doelbewust werd de raad op afstand gehouden.
Daarbij kwam dat de burgemeester langzaam maar zeker zich in een afhankelijke
positie manoeuvreerde en niet meer durfde de werkelijke problematiek in de raad
aan de orde te stellen. Op dit punt faalde hij. Als de raad al faalde, kwam het
omdat zij er geen vinger achter wist te krijgen, zo goed was het blok van het
college gesloten. Mogelijk dat PNl wat meer wist vanuit het college zelf. Als dat al zo was, dan hebben zij dat in ieder geval niet met de
rest van de raad gedeeld.
Vanuit
deze analyse zou het logischer zijn dat op de allereerste plaats het college zelf
de hand in de eigen boezem zou steken en met voorzorgmaatregelen zou komen om een herhaling te voorkomen. Dit
plan zou door de raad kritisch bekeken moeten worden. Elke andere aanpak leidt
maar tot weinig zeggende conventies.
Nu
laat de raad zich op het verkeerde been zetten. Niet de raad is de hoofdschuldige,
de schuld ligt bij het handelen van het college. Daar zat de fout. Geregeld
moet worden dat herhaling voortaan onmogelijk is.