zondag 22 mei 2016


Van verzorgingsstaat naar participatiesamenleving.


“De verzorgingsstaat heeft plaats gemaakt voor de participatiesamenleving. ” Deze opmerking maakte ik in de laatste vergadering van de commissie Sociaal Domein.  Wethouder Briels leek het mij niet in dank af te nemen. Hij keek er in ieder geval maar heel zuinigjes bij. Toch denk ik dat ik gelijk heb. In zijn eerste Troonrede op 17 september 2013 zei koning Willem-Alexander: “ Wanneer mensen zelf vorm geven aan hun toekomst, voegen zij niet alleen waarde toe  aan hun eigen leven, maar ook aan de samenleving als geheel. Zo blijven Nederlanders samen bouwen aan een sterk land van zelfbewuste  mensen. ” De Nederlandse verzorgingsstaat  verandert in een “participatiesamenleving” voegde hij er nog aan toe.

Deze week heb ik een tweetal belangrijke studies onder ogen gekregen. Op de eerste plaats een boek van Kees-Jan van Klaveren, het onafhankelijkheidssyndroom, een cultuurgeschiedenis van het naoorlogse Nederlandse zorgstelsel. Het is begin 2016 verschenen als de handelseditie van zijn proefschrift over de verzorgingsstaat uit het najaar van 2015. Van Klaveren laat duidelijk zien hoe de verzorgingsstaat evolueert naar de participatiestaat.

De tweede studie die mij deze week opviel van een rapport van het Sociaal Cultureel Planbureau. Het SCP schetste in de "Overall rapportage sociaal domein. Rondom de transitie“  de ontwikkelingen voorafgaand aan de transitie en de stand van zaken er vlak na. Het rapport geeft de ontwikkelingen rond de transities in 2015 heel duidelijk weer, zowel de plus- als de minpunten.

Uit deze rapportage blijkt dat ruim 2 miljoen Nederlanders  gebruik maakt van een individuele voorziening in het sociaal domein. Van de ongeveer 2,1 miljoen mensen die in 2015 een individuele voorziening in het sociaal domein gebruikten, deed ongeveer 1/6 dit op basis van de Jeugdwet, 1/3 op basis van de Participatiewet en de helft op basis van de Wmo 2015. De meerderheid gebruikt een voorziening op één van de drie decentralisatieterreinen: 7% gebruikt voorzieningen op twee of drie terreinen. Bij 12% van de huishoudens komen combinaties van voorzieningen op twee of drie terreinen voor. Voor de gemeentelijke taken in het sociaal domein is via het Gemeentefonds in 2015 €17,7 miljard aan financiële middelen beschikbaar gesteld, wat neerkomt op circa €8.400 per gebruiker respectievelijk €1.050 per inwoner van Nederland.
Met name bij mensen die onder de Wmo vallen, is de zelfredzaamheid gering: minder dan 10% van hen kan de problemen zelfstandig oplossen (tegenover meer dan 60% van de mensen die geen voorziening gebruiken). Ook biedt bij 40% van de Wmo-gebruikers het eigen netwerk bij de meeste problemen onvoldoende hulp; dat geldt ook voor 20% van de multiprobleemhuis-houdens (huishoudens met problemen op meer dan één van de wettelijke kaders). Mogelijkheden voor zelfredzaamheid en de inzet van een ondersteunend netwerk zijn begrensd doordat veel mensen slechts beperkt tijd hebben om zorg te verlenen of te ver weg wonen van de zorgvrager.  Het SCP concludeert dat de kwaliteit van leven van mensen die een voorziening in het sociaal domein gebruiken minder goed is dan die van mensen die geen voorziening gebruiken. Opvallend is ook dat inwoners van de drie noordelijke provincies en Zuid-Limburg maken relatief meer gebruik maken van ondersteuning door de gemeenten, zoals huishoudelijke hulp, jeugdzorg en hulp bij reïntegratie naar werk.
Voor reactie wphvanosch@onsbrabantnet.nl of bel 0653627185