Van
verzorgingsstaat naar participatiesamenleving.
“De verzorgingsstaat heeft plaats gemaakt voor de
participatiesamenleving. ” Deze opmerking maakte ik in de laatste vergadering
van de commissie Sociaal Domein.
Wethouder Briels leek het mij niet in dank af te nemen. Hij keek er in
ieder geval maar heel zuinigjes bij. Toch denk ik dat ik gelijk heb. In zijn
eerste Troonrede op 17 september 2013 zei koning Willem-Alexander: “ Wanneer
mensen zelf vorm geven aan hun toekomst, voegen zij niet alleen waarde toe aan hun eigen leven, maar ook aan de
samenleving als geheel. Zo blijven Nederlanders samen bouwen aan een sterk land
van zelfbewuste mensen. ” De Nederlandse
verzorgingsstaat verandert in een
“participatiesamenleving” voegde hij er nog aan toe.
Deze week heb ik een tweetal belangrijke studies onder
ogen gekregen. Op de eerste plaats een boek van Kees-Jan van Klaveren, het
onafhankelijkheidssyndroom, een cultuurgeschiedenis van het naoorlogse
Nederlandse zorgstelsel. Het is begin 2016 verschenen als de handelseditie van
zijn proefschrift over de verzorgingsstaat uit het najaar van 2015. Van
Klaveren laat duidelijk zien hoe de verzorgingsstaat evolueert naar de
participatiestaat.
De tweede studie die mij deze week opviel van een
rapport van het Sociaal Cultureel Planbureau. Het SCP schetste in de "Overall rapportage
sociaal domein. Rondom de transitie“ de
ontwikkelingen voorafgaand aan de transitie en de stand van zaken er vlak na. Het rapport geeft de ontwikkelingen rond de
transities in 2015 heel duidelijk weer, zowel de plus- als de minpunten.
Uit deze rapportage blijkt dat ruim 2 miljoen Nederlanders gebruik maakt van een individuele voorziening
in het sociaal domein. Van de ongeveer 2,1 miljoen mensen die in 2015 een
individuele voorziening in het sociaal domein gebruikten, deed ongeveer 1/6 dit
op basis van de Jeugdwet, 1/3 op basis van de Participatiewet en de helft op
basis van de Wmo 2015. De meerderheid gebruikt een voorziening op één van de
drie decentralisatieterreinen: 7% gebruikt voorzieningen op twee of drie
terreinen. Bij 12% van de huishoudens komen combinaties van voorzieningen op
twee of drie terreinen voor. Voor de gemeentelijke taken in het sociaal domein
is via het Gemeentefonds in 2015 €17,7 miljard aan financiële middelen
beschikbaar gesteld, wat neerkomt op circa €8.400 per gebruiker respectievelijk
€1.050 per inwoner van Nederland.
Met name bij mensen die onder de Wmo vallen, is de zelfredzaamheid
gering: minder dan 10% van hen kan de problemen zelfstandig oplossen (tegenover
meer dan 60% van de mensen die geen voorziening gebruiken). Ook biedt bij 40%
van de Wmo-gebruikers het eigen netwerk bij de meeste problemen onvoldoende
hulp; dat geldt ook voor 20% van de multiprobleemhuis-houdens (huishoudens met
problemen op meer dan één van de wettelijke kaders). Mogelijkheden voor zelfredzaamheid
en de inzet van een ondersteunend netwerk zijn begrensd doordat veel mensen
slechts beperkt tijd hebben om zorg te verlenen of te ver weg wonen van de
zorgvrager. Het SCP concludeert dat de
kwaliteit van leven van mensen die een voorziening in het sociaal domein
gebruiken minder goed is dan die van mensen die geen voorziening gebruiken.
Opvallend is ook dat inwoners van de drie noordelijke provincies en
Zuid-Limburg maken relatief meer gebruik maken van ondersteuning door de
gemeenten, zoals huishoudelijke hulp, jeugdzorg en hulp bij reïntegratie naar
werk.
Voor reactie wphvanosch@onsbrabantnet.nl of bel
0653627185