Het
SCP over het eerste jaar van de transitie
Sinds 1 januari 2015 is
de gemeente – en niet langer het Rijk - verantwoordelijk voor de ondersteuning
van mensen die langdurige zorg nodig hebben, de participatie van mensen met een
afstand tot de arbeidsmarkt én voor de jeugdzorg. In de "Overall
rapportage sociaal domein. Rondom de transitie“ schetst het SCP de
ontwikkelingen voorafgaand aan de transitie en de stand van zaken er vlak na. In de perspublicatie van het SCP vallen de
volgende opmerkingen in het oog:
Uit deze
rapportage blijkt dat ruim 2 miljoen Nederlanders gebruik maakt van een individuele voorziening
in het sociaal domein. Van de ongeveer 2,1 miljoen mensen die in 2015 een
individuele voorziening in het sociaal domein gebruikten, deed ongeveer 1/6 dit
op basis van de Jeugdwet, 1/3 op basis van de Participatiewet en de helft op
basis van de Wmo 2015. De meerderheid gebruikt een voorziening op één van de
drie decentralisatieterreinen: 7% gebruikt voorzieningen op twee of drie
terreinen. Bij 12% van de huishoudens komen combinaties van voorzieningen op
twee of drie terreinen voor. Voor de gemeentelijke taken in het sociaal domein
is via het Gemeentefonds in 2015 €17,7 miljard aan financiële middelen
beschikbaar gesteld, wat neerkomt op circa €8.400 per gebruiker respectievelijk
€1.050 per inwoner van Nederland.
Vooral
kwetsbare mensen gebruiken een voorziening in het sociaal domein: mensen zonder
werk, met een laag inkomen, uit een eenoudergezin, met een lage opleiding en/of
mensen met een slechte gezondheid. In 2013 maakte circa 20% van de huishoudens
gebruik van een voorziening in het sociaal domein, maar bij lage inkomens was
dit 54%, bij eenoudergezinnen 42% en bij uitkeringsontvangers 33%. Kwetsbare
mensen hebben vaak te maken met meerdere problemen, die niet altijd gerelateerd
zijn aan de drie decentralisatiewetten. Vooral financiële problemen komen vaak
voor. Meer dan 2/3 van de personen die onder de participatiewet vallen of
personen die meerdere voorzieningen gebruiken hebben ook financiële problemen.
Met
name bij mensen die onder de Wmo vallen, is de zelfredzaamheid gering: minder
dan 10% van hen kan de problemen zelfstandig oplossen (tegenover meer dan 60%
van de mensen die geen voorziening gebruiken). Ook biedt bij 40% van de
Wmo-gebruikers het eigen netwerk bij de meeste problemen onvoldoende hulp; dat
geldt ook voor 20% van de multiprobleemhuishoudens (huishoudens met problemen
op meer dan één van de wettelijke kaders). Mogelijkheden voor zelfredzaamheid
en de inzet van een ondersteunend netwerk zijn begrensd doordat veel mensen
slechts beperkt tijd hebben om zorg te verlenen of te ver weg wonen van de
zorgvrager. Bovendien leent zwaardere problematiek zich minder makkelijk voor
ondersteuning uit het eigen netwerk. De kwaliteit van leven van mensen die een
voorziening in het sociaal domein gebruiken is minder goed dan die van mensen
die geen voorziening gebruiken. Dat geldt met name voor gebruikers van een
Wmo-voorziening en gebruikers van een participatievoorziening of een combinatie
van voorzieningen.
Rondom
de transitie heeft continuering van de zorg en ondersteuning prioriteit gehad.
Gemeenten zoeken nog naar de juiste verhouding tussen individuele en algemene
voorzieningen en naar een goede inrichting van het bestuurlijk stelsel. De
verscheidenheid in inrichting, zorgarrangementen en beschikbaarheid van
gegevens tussen gemeenten is groot, wat het schetsen van een landelijk beeld
bemoeilijkt. Gemeenten hebben de ambitie om een integrale, samenhangende
dienstverlening tot stand te brengen, maar kijken ook naar oplossingen binnen
de drie sectoren en de samenhang met andere aanpalende gebieden.
De
gemeentelijke uitgaven voor het sociaal domein lijken in 2015 grotendeels in
lijn met de middelen die hiervoor in het Gemeentefonds beschikbaar zijn gesteld
(€17,7 miljard). Op de totale uitgaven van €17,9 miljard is volgens voorlopige
cijfers een tekort gerealiseerd van circa €150 miljoen. Bij de Jeugdwet en de
Wmo 2015 is ongeveer €360 miljoen minder uitgegeven dan mogelijk was, bij de
Werk en Inkomen is ongeveer €510 miljoen meer uitgegeven. Het tekort bij Werk
en Inkomen wordt mede veroorzaakt door het gemeentelijk kwijtscheldingsbeleid
en de extra uitgaven voor bijstand, die beide niet via het Gemeentefonds worden
vergoed. Een opsplitsing van de uitgaven voor de Jeugdwet en Wmo 2015 is niet
mogelijk omdat er posten zijn waarop uitgaven voor beide wetten zijn geboekt.