Een
tussenstand in de decentralisatie
Op
1 januari 2016 waren de decentralisaties precies een jaar oud. Pieter Hilhorst
en Jos van der Lans maakten op de site van socialevraagstukken.nl een eerste
tussenstand op. Een interessant verhaal. Ik citeer:
“ De beloften van de decentralisaties zijn geen
afvinklijst, maar een lokroep. Een lokroep om burgers daadwerkelijk zeggenschap
te geven over hun bestaan en ze waar nodig ondersteuning te bieden die ze
vooruit helpt. Een jaar is veel te kort om te beoordelen of dat is gelukt. Maar
het is wel mogelijk om rondom centrale vragen een voorlopige tussenstand op te
maken: (1) lukt het de leefwereld centraal te stellen?, (2) slagen generalisten
erin om maatwerk tot stand te brengen? en (3) verandert de systeemwereld mee?
Een nationale oefening in professionele bescheidenheid
– zo zou je de beweging kunnen typeren die met de decentralisaties is ingezet.
Als een erkenning dat professionals om duurzaam mensen vooruit te helpen hulp
nodig hebben van naasten, van nabije sociale verbanden en dat ze daar hun
dienstbaarheid op moeten afstemmen.
Dat blijkt geen eenvoudige opgave. De
Florence-Nightingale-reflex zit diep ingebakken in onze professionele
manschappen, overigens voor 80 procent vrouwen. Zeker als de nood aan de man
is, de schulden hoog, mensen in de war, kinderen onveilig, dan is een
netwerkgesprek niet het eerste waar je aan denkt. Dan moet er wat gebeuren.
Maar om blijvend resultaat te boeken moet er ook een omgeving tot stand komen
die meewerkt. Precies op dat – cruciale – punt wringt nogal eens de schoen. Om
meerdere redenen.
1. Eigen kracht wordt nogal eens verward met eigen
verantwoordelijkheid. Wat je immers zelf kan doen hoeft de professional niet te
doen. Zo ontstaat een negatieve dynamiek van U-meer/Wij-minder die eerder tot
chagrijn leidt dan tot een vruchtbaar samenspel tussen de formele en informele
zorg. Het zet ook een premie op machteloosheid. Wie zegt ‘ik heb niemand, ik
ken niemand, niemand kan me helpen’ wordt van staatswege meer geholpen.
2. Er bestaat een grote terughoudendheid om van
anderen hulp te vragen. Hulp vragen voelt soms als mensen lastig vallen.
Bovendien menen hulpverleners vaak dat het netwerk te zwak is of juist de
oorzaak tot het probleem vormt. Gevolg van deze wederzijdse verlegenheid is dat
men zich vastklampt aan de bekende route van zich herhalende
één-op-één-ontmoetingen.
3. Het idee was niet louter een verplaatsing te
organiseren van professionals uit verschillende organisaties naar de wijk; het
moest ook een verbinding worden met wat er aan informele netwerken en sociale
verbanden functioneert. In de praktijk blijkt dat – niet in de laatste plaats
doordat wijkteams overladen worden – moeizaam van de grond te komen.
Desalniettemin worden er op tal van plaatsen
interessante pogingen ondernomen om de informele kant van de zorg beter te
verankeren. Zo zijn er in Walcheren gespreksleiders aangesteld die als taak
hebben om sociale netwerkbijeenkomsten te organiseren en daar wonderwel in
slagen. En wordt er op plekken in de jeugdzorg bij jongeren tussen de 13 en 25
gewekt met informele mentoren die een cruciale schakel vormen in het proces van
hulpverlenen. Dat soort initiatieven – er zijn er veel meer! – wijzen de weg
naar een professionele zorgcultuur, die minder op zichzelf en veel meer
horizontaal georiënteerd is, die zoekt naar gelijkwaardige samenwerking met
direct betrokkenen, die zich laat voeden door natuurlijke hulpbronnen in het
netwerk, de buurt of in de stad.
Maar er is nog een lange weg te gaan.
Er is een nieuwe ster aan het firmament van de
verzorgingsstaat verschenen. De generalist. Het woord laat zich makkelijk
associëren met het beeld van een generaal, de man die alles overziend het leger
aanvoert. In werkelijkheid zijn de generalisten die zich in wijkteams hebben
gemeld helemaal niet zo zeker van hun zaak. Wie zich altijd bekwaamd heeft in
de schuldhulpverlening voelt zich niet direct bij een multiprobleemgezin als
een vis in het water. Wie gewerkt heeft met ouderen weet niet onmiddellijk een
jong volwassene met een licht verstandelijke beperking op zijn waarde te
schatten.
Het gevolg is dat er in de sociale wijkteams veel tijd
in elkaar is gestoken om aan elkaar te wennen en van elkaar te leren. Zo kon er
langzaam handen en voeten gegeven worden aan die mooie formule die daar ooit in
Leeuwarden, de proeftuin van sociale wijkteams, voor was verzonnen: generalist
voor de burger, specialist in het team. Maar ook hier duiken er een aantal
obstakels op die de ontwikkeling bemoeilijken.
4. Op veel plaatsen zijn jeugd, zorg en participatie
aparte circuits gebleven met eigen optrekjes. Vooral de medewerkers van de
sociale dienst of Diensten voor Werk en Inkomen worden node gemist in de
wijkteams. Zo blijven de ‘kokers’ bestaan met elk hun eigen ‘generalisten’ en
dan kun je je afvragen of we dan ook echt die (financiële) winst boeken waar we
op hebben gerekend.
5. Doen wat nodig is, betekent ook dat generalisten
doorzettingsmacht moeten krijgen. Dat mandaat is veelal niet met hun functie meegekomen,
waardoor men in het professioneel handelen afhankelijk is van beslissingen
elders en de daarvoor geldende bureaucratische procedures. Complicerende factor
is dat veel professionals hier ook huiverig tegenover staan. Meer
doorzettingsmacht geeft ook meer verantwoordelijkheid over de goede afloop,
waarvoor ze liever niet de hand in het vuur steken.
6. Specialistische kringen laten geen gelegenheid
onbenut om te melden dat ingewikkelde zaken als psychische problemen en
verstandelijke beperkingen een geoefend oog vereisen en de generalisten het
risico lopen te lang ‘door te modderen’. Zo groeit het wederzijdse wantrouwen,
terwijl de kunst juist zou moeten zijn om kennis te delen, naar voren te halen
waar het kan, en apart in te zetten als het niet anders kan. Dat veronderstelt
dat beide partijen elkaar durven op te zoeken, maar daar is vaak geen tijd,
geen ruimte en misschien vooral geen toereikende financieringsvorm voor.
Zo zijn we nog ver van waar we naar toe willen: een
krachtige ondersteuningsstructuur die dichtbij mensen is georganiseerd en in
staat is om met behulp van naasten en krachten in de lokale samenleving een
groot deel van de problemen op te vangen en daarvoor indien nodig
gespecialiseerde hulp kunnen inroepen. Daarvoor moeten we niet alleen
gemeentelijke schotten durven te doorbreken, maar misschien ook wel een andere
taal leren spreken.
Dit is het beeld. De systeemwereld vormt een
belemmering voor de energie die uit de samenleving opborrelt. De wereld van
vereisten, procedures, verordeningen en rechtmatigheid houdt burgers in bedwang
die iets willen ondernemen en maakt van sociale professionals pionnen op de
borden van instituties en overheden. Het is een alledaagse strijd tussen
leefwereld en systeemwereld. Klopt dat beeld? Ja en nee. Ja, en wel om drie
redenen.
7. De landelijke overheid (en vooral de nationale
politiek) blijft gemeenten toch voornamelijk zien als uitvoeringsorganisaties
van beleid dat op het Binnenhof wordt bepaald. Haagse regels winnen het daarom
al te vaak van gemeentelijk maatwerk.
8. We zeggen wel dat burgers meer verantwoordelijkheid
moeten nemen, maar er bestaat eigenlijk nauwelijks een notie over welke sociale
infrastructuur daarvoor nodig is. Het gevolg is dat de rechter hersenhelft van
de overheid iets zegt wat de linkerhersenhelft onmogelijk maakt. Als we mensen
die voor elkaar zorgen bestraffen met kortingen, of elk burgerinitiatief dat
een ruimte nodig heeft om bijeen te komen confronteren met marktconforme huren
dan kan je je met recht afvragen waar we eigenlijk mee bezig zijn.
9. We willen wel veranderen, maar durven de risico’s
niet aan. Daarom winnen de controleurs het nogal eens van de nieuwlichters en
de bezwarenmakers het van de veranderaars. Daardoor wordt de lat voor nieuwe
initiatieven hoger gelegd dan voor oude praktijken. Zo wordt de systeemwereld
een niet te kloppen tegenstander.
Toch hoeven we niet te wanhopen, want er is ook een
‘nee’. Het afschilderen van de systeemwereld als een nagenoeg onneembare
vesting, als een niet te temmen bureaucratisch monster, doet geen recht aan de
pogingen om binnen instituties en overheden daadwerkelijk te komen tot andere
verhoudingen met burgers, professionals en organisaties. Dat is een actieve
zoektocht naar andere vormen van financiering, andere inkoopcondities, andere
besluitvormingsprocedures, nieuwe vormen zeggenschap en verantwoording. Dat
zijn kwesties die een lange adem vergen.
Bovendien is het afschilderen van de onneembare
systeemwereld een veel te makkelijk excuus. Het is immers vele malen
eenvoudiger de schuld te geven aan een hogere macht dan te kijken naar de eigen
beperkingen. Gelukkig zijn er in Nederland heel veel ingezetenen van de
systeemwereld die dagelijks hun hersens kraken hoe zij hun wereld met behoud van
het goede kunnen laten meebewegen in de veranderingen die nodig zijn. Wij zijn
het afgelopen jaar heel veel van deze wereldverbeteraars tegen gekomen,
misschien wel net zo veel als burgers die zich actief willen inzetten voor de
publieke zaak.”