Ik ben nog steeds beduusd van de buitengewone raadsvergadering en receptie naar aanleiding van mijn 25 jarig raadslidmaatschap vorige week donderdag. Veel te mooie woorden werden er aan mijn adres uitgesproken door de burgemeester, de wnd raadsvoorzitter Frans Biemans en Harry Brugmans. Ook de aansluitende receptie was druk bezocht. Van dit alles word je een beetje stil. Ook voelde ik een grote mate van dankbaarheid bij mij opkomen. In mijn dankwoord heb ik dit ook vermeld:
Voorzitter, dames en heren leden van de raad, geachte aanwezigen,
Voorzitter, ik zal het gezien de tijd niet al te lang maken. Het zou ook vreemd zijn als ik na een raadslidmaatschap van 25 jaar, in tijd verdeeld over een periode van 40 jaar, nog heel veel woorden nodig zou hebben. Het zou immers betekenen dat ik mijn tijd niet heel goed en efficiënt ingedeeld heb. Uit de woorden van de sprekers van vanavond heb ik begrepen dat dit zeer zeker niet het geval is. Ik ben eerder teveel en te lang aan het woord geweest dan te weinig en te kort. Ik moet zeggen dat ik daar geen spijt van heb. Ik heb om met Tacitus te spreken steeds sine studio et ira gezegd wat naar mijn idee gezegd moest worden. Ik heb altijd de zaak centraal gesteld en niet op de persoon gespeeld. Als mijn woorden desondanks deze of gene gekwetst hebben, bied ik daarvoor mijn nederige excuses aan. Het was niet mijn bedoeling.
Terugkijkend op de periode die achter mij ligt, op de jaren vanaf 1970, toen ik voor de eerste keer als jong broekje mijn intrede in de raad van Lieshout deed en de dag van vandaag, overheerst bij mij toch primair een gevoel van grote dankbaarheid dat ik dit mocht doen. Ik ben mijn partij en de kiezers van harte dankbaar dat zij zo vaak vertrouwen in mij gesteld hebben, hoewel ik me nooit veel heb laten liggen aan de kiezersgunst zelf. Een aantal keren hebben zij mij dit vertrouwen ook geweigerd. Ook daar ben ik hen dankbaar voor- hoe vreemd dit op het eerste gehoor ook moge klinken: het bood mij immers gelegenheid in ieder geval om distantie te scheppen en de noodzakelijke tijd voor herbronning. Momenten van bezinning zijn altijd waardevol en niet te versmaden. Niet voor niets schreef Marcus Tullis Cicero al dat dankbaarheid de moeder aller deugden is. Gelijk had hij. Door dankbaarheid toon je wie je bent. Dankbaarheid is immers het evenbeeld van bescheidenheid.
Zo in vogelvlucht terugblikkend op de afgelopen jaren constateer ik dat ik hier veel geleerd heb en een aantal van mijn doeleinden heb mogen realiseren. Men zegt dat de politiek een hard bedrijf is, maar er heerst hier in het Laarbeekse meer dan elders een grote mate van collegialiteit en vriendschap die over partijgrenzen heengaan. Vanzelfsprekend zijn er dwarsliggers en opposanten nodig, want anders rijdt de trein niet, maar er zijn tenminste evenveel bruggenbouwers en architecten vereist, want anders rijdt de trein in de afgrond. Om beurt dienen we trouwens beide rollen te spelen. Dit is geen gemakkelijke rol, omdat hij ons verplicht tot voldoende zelfrelativering en verdraagzaamheid. Het is mijn ervaring dat vooral mensen die opereren vanuit met een diepe persoonlijke overtuiging het zich daardoor juist kunnen veroorloven een groot eind van de weg met andersdenkenden af te leggen, andersdenkenden die niet noodzakelijkerwijze verkeerd denkenden zijn. Wij moeten, in een pluralistische en competitieve democratie, vaak elkaars ideeën bestrijden. We moeten niet elkaar bestrijden. We moeten steeds opnieuw pogen te strijden zonder te slaan, ook al krijgt dit minder applaus, en wij dienen te beseffen dat niet wordt gezaaid met de gebalde vuist. Aan populisten en fanatici heb ik een broertje dood.
In een democratie dient het overigens tot niets alleen gelijk te hebben; je moet ook nog gelijk krijgen. Bovendien moeten we in alle openhartigheid durven te erkennen dat we soms allemaal tegelijk ongelijk hebben omdat we bepaalde maatschappelijke evoluties of gebeurtenissen volkomen fout inschatten. Het behoort tot de grootheid van de democratie haar kleine kanten te erkennen, haar tekortkomingen en haar kwetsbaarheden. Haar verdediging is dan ook een nooit aflatende taak.
Dat iets terugdoen voor de gemeenschap was de voor mij motiverende beweegreden om mij in 1970 beschikbaar in te stellen voor het raadslidmaatschap. Proberen het beste voor Lieshout en later Laarbeek te bereiken was steeds het doel. Dat doel- zoals ik het zag -heb ik steeds in woord en daad nagestreefd. Met wisselend succes, maar altijd helder en duidelijk. Hierbij was ik meestal wars van compromissen. De stoeptegel heeft mij nooit geïnteresseerd, wel zaken als de identiteit van Laarbeek, de plaats van Laarbeek in de regio, de gemeentelijke samenwerking, dualisme, deregulering en wmo. Dus de grote lijn boven de kleine wederwaardigheden van alle dag. De zondag des levens lag mij nader aan het hart dan het zwoegen van alle dag, zou ik Hegel na kunnen zeggen.
Karl Löwitsch schreef eens: “ Het Boek van de Geschiedenis wordt van de laatste naar de eerste bladzijde gelezen ” M.a.w. het eindresultaat telt, niet de dingen van elke dag. Terugkijkend op een 25 jarig raadslidmaatschap gespreid over een tijdsbestek van ruim 40 jaar valt een duidelijke cesuur op: de periode voor en na 1997, het jaar van de vrijwillige fusie van de drie gemeenten tot een nieuwe gemeente Laarbeek. Persoonlijk heb ik de laatste raadsperiode in Lieshout voor de fusie de meest interessante gevonden; de keuze voor de vrijwillige fusie om Aarle uit de klauwen van Helmond te houden en Beek en Donk uit die van Gemert-Bakel, het ruiken aan de partners, de inrichting van de nieuwe organisatie, dit alles maakte toen het raadslidmaat interessant. Politiek gezien was de periode 2002-2006 voor mij de meest intrigerende. Niet omdat het CDA toen in de coalitie zat- de eerste en enige keer dat dit voor het CDA Laarbeek was weggelegd, maar veelmeer om de discussie in de raad met de toenmalige Werkgroep van Sjef Knoop en Joan Briels. Knoop en Briels waren ware debaters en daar hield ik wel van. Op die debatten van “tempoe doeloe” kijk ik nog altijd met genoegen terug. Discussie in de raad krijg je als er geantwoord wordt op standpunten; het ontbreken van discussie in andere periodes was en is voor mij een echte teleurstelling.
In de jaren van de Lieshoutse periode kijk ik met genoegen terug op de jaren waarin ik wethouder mocht zijn. Ik vind dat elk raadslid eigenlijk een periode wethouder zou moeten zijn. Het maakt je een stuk gematigder, omdat je de grenzen van het mogelijke en onmogelijke zelf aan den lijve leert kennen. Het wethouderschap was voor mij een leerschool, waar ik nog steeds dankbaar voor ben.
Voorzitter, van raadsleden wordt steeds meer gevraagd. Ze moeten verstand hebben van een veelvoud aan ingewikkelde vraagstukken en processen; ze moeten communicatief sterk zijn op vergaderingen, bijeenkomsten en op het web; ze moeten verwachtingen kunnen managen; ze moeten om kunnen gaan met boze of calculerende burgers; ze moeten in staat zijn om politieke idealen om te zetten in bestuurlijke stappen die je van A naar B brengen. Het raadslidmaatschap wordt meer en meer een professie, waar je een set aan specifieke vaardigheden en competenties en vooral ook veel tijd voor nodig hebt. Ik vind dat de Laarbeekse raad in de toekomst moet blijven investeren in professionalisering, in de kwaliteit van de raadsleden, in het ambacht en het handwerk. Ik geloof in die professionalisering – wat iets anders is dan zeggen dat alleen academici of ambtenaren het zouden kunnen, elke gemotiveerde burger met hart voor zijn woonplaats kan dat leren. Sterke colleges van professionele bestuurders en gemeenteraden van amateurs – dat is geen dualisme maar een vrijbrief voor de colleges. En dat zouden we niet moeten willen.
Voorzitter, we hebben kwalitatief goede raadsleden nodig. Maar die kunnen hun werk alleen goed doen wanneer er voldoende ondersteuning is en een kwalitatief goede en serieuze lokale pers. De Laarbeeker en Radio Kontakt doen hun stinkende best; hierin zijn zij te prijzen. De regionale pers laat jammer genoeg nog wel eens steken vallen. Wat er buiten de raad gebeurt, is vaak interessanter dan wat er zich binnen de arena afspeelt. In de echte arena worden die ideetjes vaak niet eens naar voren gebracht. En goed onderbouwde betogen in commissies en raad worden niet eens meer gehoord. Voor “moeilijke” onderwerpen is geen belangstelling; voor relletjes, ruzietjes en hypejes des te meer. Ik vind dit jammer, temeer daar dit het populisme ongelooflijk in de kaart speelt.
Tot slot, voorzitter, er komen lastige tijden aan voor de gemeenten en voor de burger. De bezuinigingen, waarvan de burger tot op dit moment weinig voelde, zullen voor iedereen voelbaar worden. Alles wat er in Den Haag, bij de provincies en gemeenten gebeurt, wordt voor de burger direct voelbaar in zijn portemonnee. Nu wil ik niet zeggen dat we geen stap terug kunnen doen. We moeten bij onze besluiten ons wel altijd realiseren dat er onder ons ook burgers zijn voor wie dit heel moeilijk is. Hier zullen we steeds oog voor moeten hebben. Als dat steeds bij iedereen in het achterhoofd zou zitten, zou ik een heel stuk geruster zijn.
Voorzitter, na nogmaals dank gezegd te hebben voor de mooie woorden, de te mooie woorden aan mijn adres en mij verontschuldigd te hebben bij allen, die ik onbedoeld gekwetst heb –wil ik besluiten met een gedicht van Thomas Mölmann, dat mij nog steeds intrigeert:
Ze vergaten waar ze woonden en legden
Zich zolang maar hier. Ook toen de zee
Zich rustig aan hun voeten vlijde
Ook toen er mos en struiken
Als een mantel om hun schouders groeiden
Zelfs nadat de jonge bomen
Een gordel rond hun heupen vormden
Keken zij niet op of om, lagen
En liggen en vragen zich van jaar
Tot jaar alleen bij een bepaalde wind
Af wie ze waren, waar ze zijn.
Voorzitter, deze altijd intrigerende vraag wie we waren en waar we zijn, zal ik steeds blijven stellen, mijn leven lang.
Dank U.