Laarbeek onderscheidde zich in positieve zin met haar minimabeleid. Het Laarbeekse minimabeleid was iets om trots op te zijn. Het was ruimhartig en tegelijkertijd rechtvaardig. Laarbeek carede om haar minima en liet dit niet bij woorden alleen. Binnen de mogelijkheden die wet en regelgeving boden deed Laarbeek er al het mogelijke aan om het leven van de minima op te fleuren.
De nieuwe wetgeving van het rechts-liberale kabinet Rutte met minister Kamp en staatssecretaris de Krom als vaandeldragers beschouwt in de woorden van Rutte de staat niet langer als gelukmachine. Rutte gaat zelfs zover dat hij openlijk ontkent dat er ook in ons land armoede bestaat. Natuurlijk de armoede in Afrika is niet de Nederlandse armoede; Nederlandse armoede is natuurlijk rijkdom in Afrika. Dit neemt niet weg dat de minima het in ons land hebben het er wel degelijk moeilijk mee om de eindjes aan elkaar te knopen. Een rijk land als Nederland laat de minima niet in de kou staan. Laarbeek had dat goed begrepen en dat tot uiting gebracht in haar minimabeleid. Terecht complimenteerde de voorzitter van de cliëntenraad de gemeente hiermee toen hij gebruik maakte van het spreekrecht in de commissievergadering van maatschappelijke ontwikkeling.
Maar de tijden zijn veranderd. Het kabinet heeft de mogelijkheden voor een gemeentelijk minimabeleid verder ingekort. De nieuwe sunamie aan wetgeving op sociaal terrein van dit kabinet beperkt de mogelijkheden van gemeenten voor een eigen invulling. Dit is een feit, waar we niet onderuit kunnen.
De voorzitter van de cliëntenraad sprak in de commissie MO. Hij deed dat heel in een afgewogen betoog. Hij begon met het uitdelen van complimenten: In het collegeakkoord komt de coalitie op voor de minima; de raad heeft op 10 Nov 2011 zelfs raadsbreed een motie aangenomen met dezelfde strekking. De wethouder zal straks wel aanvoeren dat coalitie en raad uitspraken de minima zoveel mogelijk te ontzien en dat niemand tot het onmogelijke is gehouden. Dat is natuurlijk zo, maar de tekst van het coalitieakkoord en de motie gaven de minina terecht de indruk dat er aan het minimabeleid zo weinig als mogelijk was getornd zou worden. De voorzitter van de cliëntenraad wees dan ook heel vakkundig en doelgericht de commissie op de positieve verwachtingen die de raad hiermee bij de minina had gewekt. In zijn brief van 20 febr. herhaalt hij dat.
Mijn indruk was dat de commissie te weinig deed met de opmerkingen van de cliëntenraad. Ik vond het vreemd dat zij zich door zijn woorden niet aangesproken voelden. Immers als A zegt met een passage in het coalitieakkoord en met een motie, moet je ook B zeggen. Rovers was in zijn betoog en in zijn brief heel reëel: de handen van de raad zijn door de regelgeving gebonden. Er is niet veel beleidsruimte voor de raad overgebleven, maar de beleidsruimte die overgebleven is moet je dan ook gebruiken. Zo houdt Rovers in de commissie en zijn brief de raad voor.
Wethouder Briels, onlangs nog onderscheiden met de titel de meest invloedrijke wethouder op het terrein van de publieke gezondheid, gaat op het terrein van de sociale wetgeving en het minimabeleid veel behoedzamer te werk. Op dit terrein legt hij een grote mate van voorzichtigheid en terughoudendheid aan de dag. Was hij op dit terrein ook maar zo ondernemend en initiatiefrijk als op het terrein van de gezondheidsrace! Dit heeft geresulteerd in een beleidsnotitie Herijking Minimabeleid, die beleidsarm genoemd moet worden. Het college heeft geen maximaal gebruik had gemaakt van de mogelijkheden die de regelgeving biedt. Uit angst voor financiële risico’s is er gekozen voor een beleidsarme invoering, ook daar waar meer mogelijkheden aanwezig zijn.Dit is met name het geval bij de langdurigheidstoeslag en de kwijtscheldingsregeling gemeentelijke belastingen.
Er zijn heel wat colleges in het land die worstelen met de bezuinigingen op het minimabeleid en die allerlei mogelijkheden overwegen om binnen het raam van de wetgeving de minima te ontzien. Heel duidelijk voorbeeld van een dergelijke gemeente is de gemeente Utrecht. Binnenlands Bestuur wijdde er medio febr. aandacht aan.
In dit kader viel mij een artikel in het ED van 17 febr. op met de titel ”Stichting Leergeld kan nu veel meer kinderen helpen. ”Hierin lees ik:
“ Volgens B en W ( van Gemert-Bakel ) kan de Stichting Leergeld dat geld effectiever besteden, omdat die dichter op de doelgroep zit. Bovendien is de gemeente dan van een zorg verlost. Om te kijken of een gezin recht heeft op ondersteuning, wordt het inkomen getoetst. Bij de gemeente gold het criterium: 110 procent van het minimum inkomen, bij de Stichting Leergeld is dat 120 procent. De groep die mag aankloppen, is dus iets groter geworden.”
Vooropgesteld dat deze berichtgeving juist is, betekent dit dat in het minimabeleid het mogelijk is via een privatisering de harde voorwaarde van max. 110 % te omzeilen. Ik heb begrepen dat de gemeente Gemert-Bakel, onze partner in samenwerking, ook ander onderdelen uit het minimabeleid doorgeschoven heeft naar de Stichting Leergeld. Ik zou er niet onwelwillend tegenoverstaan om dit ook in Laarbeek te doen, als hiermee de knellende banden van het minimabeleid een beetje opgerekt kunnen worden.
Wat mij in de nota bevreemdt, is het nagenoeg ontbreken van het woord arbeid in de notitie. De nieuwe wetgeving is sterk gericht op het bereiken van een grotere deelname aan het arbeidsproces. In de aanscherping van de wet werk en bijstand en de nieuwe wet werken naar vermogen die eraan zit te komen zijn dit de leidende principes. In de notitie Herijking Minimabeleid is hier nauwelijks aandacht voor. Het lijkt er op alsof het college zich hierbij neergelegd heeft en de afwezigheid van arbeid in deze gevallen als iets onomkeerbaar heeft geaccepteerd. Het bevreemdt mij. Ook bij het minimabeleid zal de focus gericht moeten zijn op het deelnemen aan het arbeidsproces en het Maatschappelijk leven. Er zullen altijd gevallen zijn waar dit niet meer kan; in heel veel gevallen is er nog wel iets mogelijk. Praten over onbemiddelbaren lijkt dan ook veel op capituleren. De optie op werk zouden we altijd open moeten houden en zou dan ook een plaats in deze notitie moeten hebben.
Door de focus meer te leggen op werk kunnen we het minimabeleid een belangrijke wending geven. Werk is de beste manier om armoede te voorkomen of om eruit te geraken. Vanuit dit uitgangspunt zou de gemeente nieuw beleid moeten maken dat erop gericht is dat het loont om (weer) aan het werk te gaan. Laarbeekers die niet kunnen werken, of niet meer hoeven –zoals chronisch zieken, gehandicapten en senioren met een laag inkomen– kunnen blijven rekenen op financiële steun van de gemeente.
In het nieuwe minimabeleid heeft werk de eerste prioriteit. Het beleid is activerend. Dat wil zeggen dat we mensen die kúnnen werken, stimuleren om aan het werk te gaan, zodat zij hun uitkeringsafhankelijkheid inwisselen voor financiële zelfstandigheid. Dat zou het uitgangspunt moeten zijn.